Mentale vergiften

Uit dharma-lotus.nl
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.

Gautama de Boeddha benoemde de Mentale vergiften (kilesa's) als een keten die de mens bindt aan samsara (het dagelijkse, burgerlijke leven). Deze mensen zitten opgesloten in het wiel van geboorte-en-wedergeboorte en worden door deze ketenen daaraan verbonden. Het hogere bestaan is het leven als monnik/non of als lekenmonnik/-non waarbij het besef is ontstaan dar het ware geluk niet zit in de begeerte maar in de balans.

Hoewel er meerdere opsommingen zijn van deze mentale vergiften of ketenen is de basis drie-eenheid altijd begeerte, aversie en onwetendheid. In de Abhidhamma-pitaka (VII, 10) wordt de Suttanta-methode uitgelegd: (1) sensuele begeerte, (2) gehechtheid aan fijnstoffelijk bestaan, (3) gehechtheid aan onstoffelijk bestaan, (4) afkeer, (5) hoogmoed, (6) onjuiste zienswijzen, (7) het aanhangen van riten en ceremoniën , (8) twijfel, (9) rusteloosheid, (10) onwetendheid. De Abhidhamma methode (VII, 11) is: (1) sensuele begeerte, (2)gehechtheid aan bestaan, (3) afkeer, (4) hoogmoed, (5) onjuiste zienswijzen, (6) het aanhangen van riten en ceremoniën, (7) twijfel, (9) gierigheid, (10) onwetendheid.

In de onzuiverheden (kilesa, VII, § 12 en IX § 38) worden deze 2 ordeningen bijeen gevoegd (10 stuks). In een ander deel van de Abhidhamma (II Cetasikasangaha) worden deze 10 mentale vergiften uitgebreid tot 14 en worden dan de onheilzame mentale factoren genoemd. Deze onheilzame mentale factoren zijn de basis-gemoedstoestanden waaruit elk andere gemoedstoestand transformeert.

Deze mentale vergiften blijven de mens parten spelen tot aan de verlichting. De tegenpool van de mentale vergiften zijn de 19 universeel mooie factoren (sobhana cetasika). Met de 'puggalabheda' wordt de analyse bedoeld van personen die zich op het pad naar verlichting begeven. In onderstaand schema is te zien wie welke mentale vergiften heeft opgegeven.

4 groepen van volgelingen

In het Theravada boeddhisme worden er vier groepen van volgelingen genoemd:

Sotapanna: de stroombetreder

De Sotapanna, de stroom-instapper, heeft, door de Dhamma voor zichzelf te realiseren (of te zien), het 'instap'-niveau van Nirvana bereikt. Hij heeft de waarheid van de leer van de Boeddha in zichzelf gevalideerd door middel van inzicht in de drie karakteristieken en de 4 edele waarheden. Hij is bevrijd van de eerste drie ketens: Sakkaya-ditthi (Geloof in 'persoon'-lijkheid), Vicikiccha (Sceptische twijfel), en Silabbata-paramasa (Gehechtheid aan regels en rituelen).

Sakadagami: de eenmalig-terugkerende

Bij de Sakadagami, de eenmalig-terugkerende, zijn de vierde en vijfde keten verminderd in kracht: Kama-raga (verlangen naar sensueel genot) en Vyapada of dosa (kwade wil en haat).

Anagami: de niet-meer-terugkerende

De Anagami, de niet-meer-terugkerende, is volledig bevrijd van de eerste vijf ketens. Het is onmogelijk voor hem om nog begeerte en boosheid te ervaren. De Anagami kan echter wel nog steeds ignorantie (een verkeerd beeld van de werkelijkheid) ervaren.

Arahant: (de heilige)

De Arahant, de heilige, is bevrijd van alle tien ketens: de bovengenoemde, en ook nog Rupa-raga (verlangen naar fijn-materieel bestaan), Arupa-raga (verlangen naar immaterieel bestaan), Mana (verwaandheid), Udhacca (rusteloosheid), en Avijja (ignorantie). Hij heeft het volledige Nirvana bereikt, en is bevrijd uit samsara. De geest van de Arahant is volledig gezuiverd en vredig in zichzelf.

Mentale vergiften Stroombetreder Eénmalig terugkerend Niet terugkerend Arhat
Verlangen (zintuiglijk) X
Verlangen (overig) X
Haat X
Onwetendheid X
Hoogmoed X
Onjuiste zienswijzen X
Twijfel X
dufheid X
rusteloosheid X
morele schaamteloosheid X
Morele onbevreesdheid X
Jaloezie X
Gierigheid X
Wroeging X
(Bron: Abhidhamma-pitaka (IV, 38-41)

(Zinnelijk) verlangen (kãmãsava)

Vraag iemand waar hij gelukkig en blij van wordt en de kans is groot dat hij allerlei begeerten opnoemt: eten, geliefden en vrienden, sex, drugs, uitgaan, passie, dansen, kunst. Dit zijn allemaal situaties die we waarnemen met onze zintuigen en vervolgens onze zinnen prikkelen. Dit geeft een kortstondig vreugdegevoel en dit gevoel willen we handhaven en uitbreiden. Hiermee wordt naast het zinnelijke een tweede aspect geboren namelijk verlangen. We willen meer, nog een keer en we willen dat het blijvend is en niet stopt. We willen het maakbaar maken en hiermee zijn we niet anders dan welke stof of handeling dan ook bij een verslaafde. Verlangen omvat alle gradaties van hebzucht, verlangen, hunkering, gehechtheid en vastklampen. Een bijzondere aanmerking wordt gemaakt voor de gehechtheid aan het bestaan. De wil te blijven leven, de maakbaarheid van het leven en de wil te reïncarneren.

We zijn verslaafd aan het zinnelijk verlangen en dit is de 1e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. Dit is de 4e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. Middels éénpuntigheid van geest (5e jhãna factor) is zinnelijke verlangen te beslechten. Dit zinnelijk verlangen wordt als niet-terugkerend volledig opgelost.

Haat (vyapada, dosa)

Haat is eigenlijk de twijfel (2e keten) die optreedt als bemerkt wordt dat het zinnelijk verlangen (4e keten) niet standvastig en maakbaar is. Maar haat kan ook ontstaan als iemand onze regels en geloften (3e schakel) overtreed. En het kan optreden juist omdat we merken dat er zoveel twijfel (2e schakel) is. En tot slot omdat we geloven in een onveranderlijk individu terwijl door ziekte, ouderdom of anderszins dit lichaam niet doet wat we wel willen dat het doet.

Haat omvat alle gradaties van afkeer, kwade wil, boosheid, irritatie, ergernis en vijandigheid en karakteriseert zich altijd in woest- en wildheid. Haat treedt dus op als we bewust worden van het bestaan van één der anderen ketenen die ons bindt aan het lagere bestaan en is zodoende op zichzelf een 2e keten geworden. Middels verrukking (3e jhãna factor) maar ook door liefdevolle vriendelijkheid (mettã) is haat te beslechten. Deze haat wordt als niet-terugkerende volledig opgelost.

Onwetendheid (avijja)

Onwetendheid wordt ook begoocheling genoemd en wordt gekenmerkt door blindheid en onbewustheid (aññana). Daar waar al het lijden uiteindelijk wordt veroorzaakt door begeerte en aversie, zo wordt begeerte en aversie veroorzaakt door onwetendheid. Het tegenovergestelde van onwetendheid is alwetend en als deze 3e keten die ons bindt aan het lagere bestaan is losgelaten, is de verwezenlijking/verlichting/realisatie bereikt. De directe oorzaak van onwetendheid is onvaardige aandacht (ayoniso manasikãra) en middels het aandachtig onderzoeken van de leer (2e mentale factor) is onwetendheid te beslechten.

Hoogmoed (mana)

Hoe komt het dat menig spiritueel leraar die een gevorderd stadium heeft bereikt verandert in een sektarische guru? Omdat bemerkt wordt dát je een gevorderd stadium bereikt hebt. Jij bemerkt dat en je omgeving ook omdat er echter nog steeds ego aanwezig is kan dit leiden tot verwaandheid. Hoogmoed heeft als karakter hooghartigheid en verheft zich boven de ander wat kan leiden tot zelfverheerlijking. Dit is de 4e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. Middels vreugde (4e mentale factor) is verwaandheid te beslechten.

Onjuiste zienswijze (Sakkaya-ditthi)

hechten aan ceremonies

Bij het geloof in ceremonies en riten wordt de verantwoordelijkheid buiten de persoon geplaatst. De ceremonie of datgene waarvoor de ceremonie is bedoeld moet vervolgens een issue oplossen. Dit is een onjuiste zienswijzen aangezien de oorzaak van het lijden altijd in de persoon zit (3e van de 4 edele waarheden).

hechten aan regels en geloften

Vraag iemand zichzelf te omschrijven en hij geeft je een lijst van al zijn conditioneringen en emoties. Soms lijkt het alsof menszijn 1 op 1 gaat met structuur. Een abstractie als liefde wordt gestructureerd in een relatie met afspraken en regels. Natuurlijk geeft structuur houvast en duidelijkheid, dit mag wel en en dat mag niet. Het creëert een schijnveiligheid en dit is het tegenovergestelde voor angst, angst voor hetgeen overblijft als de structuur wegvalt. Wat blijft er over als het individu niet bestaat, als alle conditioneringen weg zijn en als emoties en gemoedstoestanden wegvallen? Er blijft een abstracte leegheid over welke nauwelijks is voor te stellen. Regels en geloften geven ons het idee dat we mens zijn, dat we leven, dat we het goed doen. We hoeven niet verder te kijken want volgens de regels doen we het goed. Het resultaat is dufheid (7e mentale vergif).

geloof in individualiteit

Iemand die zeer goed, zeer diep en zeer geconcentreerd mediteert merkt op dat het lichaam bestaat uit een continu stroom van opkomende en neergaande signalen. Tevens wordt opgemerkt dat deze signalen elkaar beïnvloeden zonder dat de verbindende factoren te achterhalen zijn, noch van belang zijn (deze 2 inzichten worden verder uitgeschreven in de '3 bronnen van lijden'). Iets wat continu aan verandering onderhevig is heeft geen zelfstandig individueel karakter. Wat gezien wordt als individu en persoonlijkheid is juist datgene wat het meeste lijden bij ons teweegbrengt: emoties, gedachten, verwachtingen, hoop, conditioneringen, gemoedstoestanden, begeerte en aversie.

Samengevat kan gezegd worden dat het individu geheel niet bestaat maar dat we het individu creëren omdat we er in geloven. De bouwstenen zijn juist de pijnpunten in ons leven. Dit wordt gezien als de 5e keten die ons bindt aan het lagere bestaan.

Twijfel (vicikiccha)

Iemand die in samsara (lagere bestaan) verkeert is onbewust van de uitwegen die er zijn naar het hogere bestaan. Iemand kan vervolgens onbewust zijn van deze onbewustheid en hij kan bewust zijn van deze onbewustheid. Beiden leveren twijfel op.

onbewust onbewust

Een persoon leeft zijn leven in samsara en is behept met alle bronnen van lijden (begeerte en aversie). Deze persoon ervaart dit slechts ten dele maar wijt dit aan -zo is het leven nu eenmaal- en -het hoort erbij-. De persoon is zich totaal onbewust dat zijn lijden een oorzaak heeft en dat deze oorzaak in zijn gecreëerde persoonlijkheid ligt. Ook al wordt het lijden slechts ten dele ervaren reageert het lichaam er wel op en creëert onbalans. Dit uit zich op fysiek-, emotioneel-, of mentaal niveau. Het lijden groeit zodoende cumulatief en dit veroorzaakt veel twijfel.

  • waarom ik altijd?
  • waarom overkomt mij dit?
  • waarom is God boos op mij?
  • het leven is niet eerlijk

bewust onbewust

De persoon is in vergelijking tot de voorgaande persoon een stuk bewuster en gaat op zoek naar antwoorden en oplossingen om het lijden te verminderen of te beslechten. De ene komt uit bij het beoefenen van rituelen om kwade geesten of negatieve energieën uit te bannen. De ander bidt tot een godheid met de vraag of deze zijn lijden wilt verzachten. Een volgende leert technieken om positief in het leven te staan en niet te oordelen. Al deze technieken werken op oppervlakkig niveau en slechts tijdelijk. De bron van het lijden wordt echter niet aangeraakt en zodoende zal het lijden hoe dan ook weer ervaren worden en ook dit levert twijfel op.

  • waarom werkt mijn techniek niet meer, hoe moet ik mijn techniek veranderen?
  • wat moet ik nog meer kunnen en leren?
  • waarom luistert God niet meer naar mij?
  • het leven is niet eerlijk

Al deze twijfel is de 6e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. Middels aanhoudende aandacht (2e jhãna factor) is twijfel te beslechten. Deze twijfel wordt ook binnen de 1e jhãna volledig opgelost.

Dufheid (thïnam)

Dufheid, loomheid of sloomheid is een gevolg en wordt veroorzaakt door een gebrek aan drijfkracht. Dit kan komen door elk van de overige 9 mentale vergiften met name het hechten aan regels en geloften. Er komt een laksheid, gelatenheid over de persoon en dit verhinderd elk spiritueel proces. Dufheid wordt gezien als een ziekte van het bewustzijn (cittagelañña). Het is de 7e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. Middels het ontwaken van energie (3e mentale factor) is dufheid te beslechten.

Traagheid (middha)

Dufheid en traagheid komen altijd samen voor en zijn de tegenpolen van energie (viriya) en moeten ook samen opgelost worden. Traagheid heeft als karakter onplooibaarheid en uit zich in slaperigheid, knikkebollen en het niet bij de les zijn. Traagheid wordt gezien als een ziekte van de mentale factoren (kãyagelañña).

Rusteloosheid (udhaccam)

In de zuivering door kennis en inzicht wordt het stadium van de rusteloosheid (geagiteerd zijn) uitvoerig omschreven. Tijdens het verdere meditatieproces worden inzichten bereikt die dermate heftig en confronterend zijn dat er een periode van grote onrust ontstaat. Dit is de 8e keten die ons bindt aan het lagere bestaan. De directe oorzaak van rusteloosheid is onzorgvuldige aandacht voor mentale onrust en middels blijdschap (4e jhãna factor) is rusteloosheid te beslechten.

Schaamteloosheid (ahirikam)

De hechting aan regels en geloften resulteert niet alleen in dufheid maar ook in een morele schaamteloosheid. Regels gaan uit van regels, ook als dit bij iemand lijden zal veroorzaken. De moraliteit afkomstig uit regels kan dus zeer goed leiden tot lijden. Dat dit lijden veroorzaakt kan erkend worden, maar de waarden en het belang van het in stand houden van de regel wordt belangrijker geacht. Van de andere kant kan men echter ook doorslaan, de afwezigheid van weerzin tegen lichamelijk en verbaal onethisch gedrag kan ook schaamteloosheid opwekken. Schaamteloos en soms ook bewust creëert men lijden. Dit wordt met morele schaamteloosheid bedoeld. Dit is de 9e keten die ons bindt aan het lagere bestaan.

Onbevreesdheid (anottappam)

Morele onbevreesdheid (morele onvoorzichtigheid) lijkt op schaamteloosheid en kunnen hand in hand gaan. In de 6 bestaansvormen zijn er halfgoden en goden, mensen die denken dat ze een zeer hoog niveau bereikt hebben en hier trots op zijn. Dit levert onbevreesdheid op, het gevoel dat hen niets kan gebeuren omdat zij erboven staan. Het is de afwezigheid van bewustzijn en het gevolg van onethisch handelen. Dit is de 10e keten die ons bindt aan het lagere bestaan.

Jaloezie (issã)

Jaloezie is jaloers zijn op het succes van anderen. Het kunnen herkennen maar niet erkennen dat er voorspoed is bij de ander. Jaloezie wordt fundamenteel losgelaten bij het bereiken van het 1e jhãna.

Gierigheid (macchariya)

Gierigheid of hebberigheid wordt gekenmerkt door het verbergen van eigen succes en het wordt gekarakteriseerd door het niet willen delen van dit succes. Het gevolg is het terugdeinzen (afkeer tegen het delen), vrekkig zijn, norsheid en een bitter gevoel. De eigen voorspoed is de directe oorzaak. Gierigheid wordt fundamenteel losgelaten bij het bereiken van het 1e jhãna.

Wroeging (kukkucca)

Wroeging of schuldgevoel komt op nadat we iets onheilzaams hebben gedaan. Het kenmerk van wroeging is het berouw dat er op volgt en wordt gekarakteriseerd door het verdrietig zijn over wat we hebben gedaan of nagelaten. Wroeging treed alleen op bij niet bewuste keuzes in het verleden. Zodra iemand bewust is (mindfulness) in zijn handelen zullen er geen onbewuste handelingen plaatsvinden en is er geen plaats meer voor wroeging.

De 19 universele mooie factoren

In de Abhidhamma (II Cetasikasangaha, 25) worden 19 universele mooie factoren opgenoemd die gezamenlijk ervoor zorgen dat de universele vergiften zullen verdwijnen. Deze eigenschappen zijn latent in de menselijke geest aanwezig of moeten ontwikkeld worden middels mindfulness en meditatie. De onwetende mens die opgesloten zit in het wiel van geboorte-en-wedergeboorte ziet heil en voordeel in sommige mentale vergiften dat andere mentale vergiften in stand blijft houden. Zo kan er heil en voordeel gezien worden in haat dat rusteloosheid in stand houdt. Het welbekende loslaten is niet een actie op zich maar altijd een gevolg van inzicht. Er dient ingezien worden dat haat geen heil en voordeel heeft maar altijd lijden in zich herbergt. Zodra de factor niet-haat (adosa) ingezien is kan haat losgelaten worden.