Voedingsstoffen

Uit dharma-lotus.nl
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 19 nov 2022 om 06:39 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Voedingsmiddelen}} Voeding bestaat uit voedingsstoffen die allemaal een andere uitwerking op het lichaam hebben, en in combinatie iets anders kunnen genereren dan als ze los van elkaar worden genuttigd. Het zijn deze voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft, en het is verstandig deze op een zo effectief mogelijke manier aan het lichaam aan te bieden. Fruit en groente zijn bijvoorbeeld gezond maar fruit én groente tegelijk is een onhandige combinatie. Dit...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Categorie indeling
Home
Voeding
Paardenbloem.jpg
Voedingsmiddelen
Calorieën/Joule
Eiwitten
Koolhydraten
Mineralen
Vetten
Suiker
Vitaminen
Voedingsmiddelen (overzicht)
Persimmon.svg

Voeding bestaat uit voedingsstoffen die allemaal een andere uitwerking op het lichaam hebben, en in combinatie iets anders kunnen genereren dan als ze los van elkaar worden genuttigd. Het zijn deze voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft, en het is verstandig deze op een zo effectief mogelijke manier aan het lichaam aan te bieden. Fruit en groente zijn bijvoorbeeld gezond maar fruit én groente tegelijk is een onhandige combinatie. Dit ligt aan de voedingsstoffen in de groente en fruit die een conflicterende reactie genereert in het lichaam. Willen we dus naar voeding kijken, dan moeten we eerst naar de afzonderlijke voedingsstoffen kijken.

Voedingsstoffen

vetten

Vetten vormen een uitgebreide groep van organische verbindingen die bestaan uit triglyceriden. Dat zijn esters gevormd uit glycerol, een trifunctioneel alcohol, en drie vetzuurgroepen. Vet is een bron van energie en kan vitamine A, D en E en essentiële vetzuren opslaan. Bij een gezond eetpatroon komt tussen de 20 en 40% van de energie uit vet. Vet kan onderscheiden worden in onverzadigd en verzadigd vet en een voedingsmiddel herbergt altijd een combinatie van beiden. Verzadigd vet verhoogt het cholesterolgehalte in het bloed (vooral het slechte LDL-cholesterol) en vergroot zodoende de kans op hart- en vaatziekten. Onverzadigd vet verlaagt juist het cholesterolgehalte met uitzondering van transvet. Deze heeft een afwijkende structuur waardoor het een nog sterker ongunstig effect op het LDL-cholesterolgehalte heeft dan verzadigd vet.

Een lichaam heeft vet nodig en een gezond lichaam bestaat zelf uit ongeveer 20% vet. Vet is echter ook een dikmaker omdat het verhoudingsgewijs veel kilocalorieën afgeeft; per gram 9 kilocalorieën levert. Een gezonde voeding voor iemand met een normaal gewicht bestaat uit 20-30% uit vetten waarvan < 10% uit verzadigd vet en < 1% uit transvet.

eiwitten

Eiwitten (proteïnen) vormen een grote groep van biologische moleculen, die bestaan uit polymere ketens van aminozuren. Eiwit levert calorieën (per gram 4 kilocalorieën) en aminozuren. De mens heeft 22 aminozuren nodig en deze worden aangeleverd vanuit eiwitten. Alle lichaamscellen bevatten eiwit. Een volwassene bestaat gemiddeld voor 12 kilo uit eiwit. Er zijn dierlijke en plantaardige eiwitten. Dierlijke eiwitten zitten vooral in vlees, vis, melk, kaas en eieren, maar ook in snacks, koek en gebak. Plantaardige eiwitten zitten vooral in graanproducten, peulvruchten, noten en paddenstoelen. Dierlijk eiwit bevat voldoende van alle essentiële aminozuren. Bij plantaardig eiwit verschilt dat per product. Eiwit is, net als koolhydraten en vet, een voedingsstof. Eiwit levert calorieën en aminozuren. Aminozuren zijn bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen. Eiwitten hebben een grote diversiteit aan functies, met name op cellulair niveau. Een aantal belangrijke functies zijn:

  • Chemische omzettingen - Veel eiwitten katalyseren chemische reacties. Zulke eiwitten worden enzymen genoemd. Enzymen zijn verantwoordelijk voor de stofwisseling, waarbij voedingsstoffen kunnen worden omgezet in bouwstoffen en energie. Veel eiwitten gebruiken hun enzymatische functie in combinatie met een andere functie. Bijvoorbeeld, een groot aantal eiwitten gebruikt de energie uit de omzetting van ATP of GTP om hun functie te kunnen vervullen.
  • Structuur - Een groot aantal eiwitten zorgt voor het in stand houden van dynamische structuren. Een belangrijk voorbeeld is het cytoskelet. Het cytoskelet geeft cellen structuur en vorm. Het cytoskelet is ook dynamisch, het kan er voor zorgen dat de cel van vorm verandert, maakt de celdeling mogelijk en draagt er toe bij dat sommige cellen zich kunnen verplaatsen.
  • Transport - Verschillende eiwitten zijn betrokken bij het transport van stoffen in, uit en binnen de cel. Transport binnen de cel vindt onder andere plaats via het cytoskelet. Ionenpompen zorgen voor het transport van ionen in en uit de cel.
  • Communicatie - Sommige eiwitten zijn hormonen en zorgen voor de communicatie tussen cellen op afstand. Receptoren zorgen voor de communicatie tussen cellen en hun omgeving. Signaaleiwitten zorgen voor de communicatie binnen cellen.
  • Regulatie - Cellen bevatten veel regelsystemen. Eiwitten spelen hier een belangrijke rol in, bijvoorbeeld door de structuur van andere eiwitten te veranderen (bijvoorbeeld door fosforylatie)
  • Veel eiwitten hebben geen functie op zichzelf, maar maken deel uit van eiwitcomplexen.

Gemiddeld hebben gezonde mensen per kilogram lichaamsgewicht 0,8 gram eiwit per dag nodig. Dat komt neer op zo’n 56 gram eiwit voor iemand van 70 kilo.

aminozuren

Aminozuren zijn de bouwstenen van de eiwitten. Een aminozuur is opgebouwd uit koolstof (C), zuurstof (O), stikstof (N) en soms ook zwavelmoleculen (S). Aminozuren kunnen op allerlei manieren aan elkaar gekoppeld zijn. Deze verbindingen zijn de zogenaamde peptiden. Korte aminozuurketens heten ”polypeptiden”. In de natuur zijn ruim tachtig verschillende aminozuren aangetroffen. De mens heeft er hier 22 van nodig en deze worden de fundamentele aminozuren genoemd. Aminozuren worden aan het lichaam aangeboden in de vorm van eiwitten, tijdens de spijsvertering worden deze onder invloed van enzymen uit de eiwitten vrijgemaakt. Uit de vrijgekomen aminozuren kan het organisme zijn eigen specifieke eiwitten weer opbouwen. Het organisme kan 13 aminozuren zelf synthetiseren, de 9 anderen moet het uit de voeding zien te halen, dit worden de essentiële aminozuren genoemd.

koolhydraten

Koolhydraten (suikers, sachariden, zetmeel) zitten in graanproducten zoals brood, rijst en pasta, maar ook aardappelen en peulvruchten. Koolhydraten zijn leveranciers van energie en vormen als zodanig het belangrijkste voedingsbestanddeel. Koolhydraten zijn op te delen in verteerbare (glycemische) en onverteerbare (niet-glycemische) koolhydraten. Verteerbare koolhydraten (glucose, fructose, galactose, maltose en zetmeel) kan het lichaam opnemen en gebruiken als energiebron. Niet-verteerbare koolhydraten zijn voedingsvezels. Deze kan het lichaam niet opnemen en zijn dus geen energiebron, maar zijn wel belangrijk voor de functie van de darmen.

de vertering van koolhydraten

Enzymen (amylase) in speeksel en in de dunne darm breken koolhydraten af tot monosachariden (enkelvoudige koolhydraten welk direct door het lichaam kan worden opgenomen). Sommige zetmeelsoorten zijn zo opgebouwd dat de verteringsenzymen ze niet kunnen afbreken, dit zijn resistent zetmeel. De opbouw van zetmeel kan ook veranderen met de bereiding van een product. Als gekookte aardappelen afkoelen, verandert een deel van het zetmeel zodanig dat het niet meer kan worden afgebroken.

Na de vertering komen de koolhydraten voornamelijk als glucose in het bloed. De glucose wordt vervolgens snel opgenomen door het weefsels die het kunnen verbranden en hierbij ontstaat energie die nodig is voor bepaalde lichaamsfuncties. Glucose kan ook tijdelijk als glycogeen in de lever en spieren worden opgeslagen. Zo wordt aldaar een voorraad glucose opgebouwd. Die kan van pas komen als je snel energie nodig hebt, bijvoorbeeld bij een grote inspanning. Al vrij snel na het consumeren van koolhydraten begint het bloedsuikergehalte te stijgen. Bij gezonde personen gaat deze stijging door tot ongeveer 1 tot 2 uur na de maaltijd. Daarna neemt het gehalte weer af. Dat laatste komt door het hormoon insuline uit de alvleesklier. Er komt insuline in het bloed als het bloedsuikergehalte begint te stijgen. De insuline zorgt ervoor dat glucose snel door de weefsels wordt opgenomen. Het bloedsuikergehalte blijft echter niet steeds maar afnemen. Als het bloedsuikergehalte onder een bepaalde grens komt, komt uit de alvleesklier een ander hormoon: glucagon. Hierdoor stijgt het bloedsuikergehalte weer tot het normale niveau.

Bij gezonde personen wordt de laagste bloedsuikerwaarde bereikt ongeveer 3 uur na de maaltijd. Dankzij de beide hormonen insuline en glucagon wordt het bloedsuikergehalte dus binnen grenzen gehouden (ongeveer tussen de 4,0 en 7,0 mmol/l). Dit is erg belangrijk omdat een te laag (hypoglycemie) en een te hoog (hyperglycemie) bloedsuikergehalte schadelijk zijn voor het lichaam. Bij een tekort aan glucose maakt het lichaam glucose uit aminozuren (eiwit) of uit glycerol (vet). Daarbij zijn vooral de hormonen groeihormoon en de stresshormonen adrenaline en cortisol betrokken. Dit alles vindt voornamelijk plaats in de lever.

Het lichaam kan maar weinig glucose opslaan. Daarom worden de koolhydraten uit het eten en drinken vooral verbrand. Als je veel koolhydraten eet en als je daarnaast meer calorieën binnenkrijgt dan je verbruikt, haalt het lichaam vooral energie uit koolhydraten en slaat het lichaam vooral het vet uit de voeding op. Te veel calorieën, of dit nou uit koolhydraten, vetten, of eiwitten komt, leidt altijd tot een toename in lichaamsvet. Iemand met normale eetgewoontes krijgt net zoveel calorieën binnen als hij verbruikt. Dit heet een stabiele energiebalans. Een heel klein deel van de glucose wordt niet verbrand of opgeslagen, maar omgezet in vet (triglyceriden).

calorie/joule

Calorie is de verouderde term en joule de nieuwe term voor de eenheid van energie of warmte, het is dus geen voedingsstof. Eén calorie is de hoeveelheid energie die nodig is om één gram zuiver water één Kelvin (of 1 graad Celsius) te verwarmen. Aangezien dit erg weinig is wordt vaak de kilocalorie (kcal) gebruikt. Dit is de hoeveelheid energie die nodig is om één kilogram water één graad Celsius te verwarmen.


Voedingstof aantal Kcal/gram
olie 9
alcohol 7
koolhydraten 4
eiwitten 4


Hoeveel een persoon aan Kcal nodig heeft op een dag heeft sterk met zijn bouw en dagelijkse activiteiten te maken. gemiddeld genomen heeft een vrouw 1.500-2.000 en een man 2.000-2.500 Kcal per dag nodig.

vitaminen

  • Vitamine A is een in vet oplosbare stof. Komt veel voor in lever en levertraan.
  • Vitaminen uit de B-groep komen onder andere voor in gist en in lever. Aan deze vitaminen hebben alcoholisten nog wel eens een tekort door een onvolwaardig dieet, wat tot ernstige ziekteverschijnselen (de gebreksziekte Beri-Beri die in Azië het meest voorkomt door het eenzijdig eten van witte rijst) kan leiden.
  • Vitamine C is een antioxidant dat wil zeggen een stof die voorkomt dat andere stoffen een verbinding met schadelijke vrije radicalen van zuurstof aangaan. Het wordt zelf makkelijk geoxideerd en vangt hierdoor de vrije radicalen weg. Het wordt ook aan levensmiddelen toegevoegd als conserveermiddel, aan appelmoes bijvoorbeeld. Bij vitamine C denken de meeste mensen spontaan aan citrusvruchten zoals citroenen en sinaasappelen, maar producten die veel meer vitamine C bevatten zijn paprika en spruitjes. Ook bessen en aardappelen bevatten vrij veel vitamine C.
  • Vitamine D kan door de mens vlak onder de huid gemaakt worden met behulp van zonlicht. Vitamine D is een vetoplosbaar vitamine. Uit recent onderzoek is gebleken dat vitamine D eigenlijk geen vitamine[1] is, maar een prohormoon. Dit verklaart ook waarom het kan worden aangemaakt door heterotrofe organismen.

Voor alle wateroplosbare vitaminen zoals B en C geldt dat er moeilijk te veel van opgenomen kan worden, omdat de overbodige extra hoeveelheid weer met de urine uitgescheiden wordt. Van vitamine A en D is het echter mogelijk er in de loop der jaren te veel van op te stapelen, wat ziekteverschijnselen met zich kan meebrengen.