Pajapati Gotami

Uit dharma-lotus.nl
(Doorverwezen vanaf Pajāpatī Gotamī)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Siddhartha met zijn stiefmoeder Pajāpatī Gotamī
Categorie indeling
Home - Boeddhisme - Personen uit de Pali-canon
Personen uit de pali canon
Alara Kalama
Ambapali
Ananda
Angulimala
Anuruddha
Assaji
Bimbisara
Devadatta
Khema
Maha Moggallana
Maha Kassapa
Pajapati Gotami
Pasenadi
Purna
Rahula
Subhuti
Sariputta
Uppalavanna
Upali
Yasodhara
Dhamma wiel

Pajāpatī Gotamī (MahāPajāpatī Gotamī) was de pleegmoeder en tante van Siddhartha (zoals Gautama de Boeddha wordt genoemd voor de verlichting). Haar echtgenoot, Suddhodana de vader van Siddhartha, was de radja van Kapilavastu, de hoofdstad van de Sakya-clan. Deze Sakya-clan was een samenwerkingsverband van meerdere nederzettingen met ongeveer 180.000 inwoners. De Sakya-clan was een republiek en onderdeel van een groter koninkrijk.

2 Geboortes

Suddhodana was met 2 zussen getrouwd die zijn nichten waren en uit Devadaha (Sakiya-clan) kwamen. Mãyã Mahamãyã was de oudste zuster en tevens zijn eerste vrouw en de moeder van Siddhartha. Pajãpati (Mahapajãpati, Gotami) was zijn tweede vrouw die zelf het leven schonk aan twee kinderen, een zoon Nanda en een dochter Sundarinandã. De zussen waren tegelijk zwanger van hun eerste en in die tijd was het gebruikelijk dat een vrouw in haar ouderlijk huis beviel en zodoende vertrokken zij hoogzwanger naar Devadaha. Mãyã is daar echter nooit aangekomen omdat halverwege de reis haar vliezen braken en de bevalling vond plaats net buiten Lumbini. We mogen aannemen dat zij niet alléén de meerdaagse reis van Kapilavastu naar Devadaha ondernam, een veronderstelling welke bekrachtigd wordt omdat haar zus eveneens hoogzwanger was en dus ook de reis naar haar ouderlijk huis diende te maken. Logisch dat ze samen en met hun gevolg deze reis hebben ondernomen. Of in hun gevolg ook een vroedvrouw aanwezig was is onduidelijk, bekend is dat de bevalling uitermate zwaar was en dat Mãyã direct na de bevalling terug is gegaan naar Kapilavastu.

Op de 5e dag na de geboorte voltrokken acht brahmaanse priesters de naamgevingceremonie. twee dagen later stierf Mãyã en Siddhartha werd verder opgevoed door zijn tante Pajãpati die zojuist was bevallen van een jongen; Nanda. Later kreeg ze ook nog een dochter.

Sangha

Haar stiefzoon Siddhartha was 29 jaar oud was werd hij monnik en trok weg om de verlichting te vinden. Haar kleinzoon Rahula was net geboren en was nu de 1e in lijn om erfopvolger van Suddhodana te worden. Echter, op zijn 9e werd hij door zijn vader, Gautama de Boeddha, opgenomen in de Sangha en ook haar zoon Nanda werd later monnik. Daar waar haar mijn afstandelijk stond tegenover de filosofie van zijn zoon, werd Gotami er zeer tot toegetrokken. Toen Suddhodana overleden was vroeg ze haar stiefzoon haar op te nemen in de sangha, Maar Gautama de Boeddha weigerde dit en vertelde Ananda:

De Dharma en de Sangha zullen 1.000 jaar voortleven.
Als we vrouwen in de Sangha opnemen zal het 500 jaar voortleven.

Hiermee bedoelde hij dat de burgergemeenschap, waar ze voor hun bedelrondes van afhankelijk waren, niet klaar was voor nonnen. Geen enkele Sangha liet vrouwen toe en het spirituele pad was nimmer weggelegd geweest voor vrouwen. Boeddha had al de Sangha opengesteld voor kastenloze, en dat had veel kritiek opgeleverd. Het was Ānanda die hem hierover ondervroeg en op zijn vragen gaf de Boeddha toe dat vrouwen wel degelijk een spiritueel proces kunnen voeren en ook de verlichting kunnen bereiken. Zijn weigering had alleen te maken met de onrust die hij verwachte, zowel binnen als buiten de Sangha.

Rond Pajāpatī Gotamī had zich inmiddels een grote groep vrouwen verzameld die eveneens non wilde worden. In totaal heeft Pajāpatī Gotamī 3 maal toestemming gevraagd om toe te treden tot de Sangha, iedere keer weigerde de Boeddha en vertrok uiteindelijk naar Vesali. De vrouwen besloten om hun haren af te scheren, gele gewaden aan te doen en blootsvoets en als non levend naar Vesali te trekken om het nogmaals te vragen. Daar aangekomen zag Ānanda hun en stelde voor om zelf eerst met Gautama de Boeddha te gaan praten om te zien of hij hem kon overhalen de vrouwen aan te nemen. Ānanda kon Gautama de Boeddha overhalen door te stellen dat ieder mens die bij machte is de verlichting te bereiken, de Dharma niet ontzegt mocht worden. Als binnen of buiten de Sangha mensen leven die dat niet begrijpen, dan moeten er extra regels gaan gelden voor de nonnen. Gautama de Boeddha stemde hierin mee, en er werden vele nieuwe regels geschapen voor de vrouwen die non wilde worden:

  • een Bikkhuni (non) dient altijd een Bikkhu (monnik) haar respect te tonen.
  • een Bikkhuni moet binnen 6 uur reisafstand van een Bhikkhu klooster wonen.
  • een Bikkhu moet een Bikkhuni 2 maal per maand onderwijzen
  • een Bikkhuni dient altijd een Bikkhu te vragen om raad en advies bij vragen of problemen, andersom is niet mogelijk
  • een Bikkhuni moet elke Vassa (regens retraite) doorbrengen in een klooster waar ook Bikkhu's zijn.
  • een Bikkhuni moet haar leven leiden volgens de orders.
  • de inwijding van een bhikkhuni wordt gedaan door een Bikkhuni en een Bikkhu.
  • een Bikkhu mag een Bikkhuni bekritiseren, andersom is niet mogelijk.

De vrouwen accepteert ze allemaal en vanaf dat moment konden vrouwen een volledige inwijding tot non krijgen. Pajāpatī Gotamī was de 1e vrouw die ingewijd werd tot non. Later zou ze ook de verlichting bereiken.

Karakter

Pajāpatī Gotamī was de stiefmoeder van Gautama de Boeddha en nadat zij non werd is ze een soort moeder geworden van de Sangha. Ze had een heel zacht karakter en vooral op het organiseren van de Sangha, en dan voornamelijk het sociale stuk ervan, had ze grote invloed.