Niet-zelf: verschil tussen versies

Uit dharma-lotus.nl
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 18: Regel 18:
* Niet-zelf
* Niet-zelf


die met elkaar verbonden en onderling afhankelijk zijn. Dit zijn de kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor alles wat in het universum bestaat, zowel levend als levenloos, evenals de fysieke en mentale verschijnselen.
Die met elkaar verbonden en onderling afhankelijk zijn. Dit zijn de kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor alles wat in het universum bestaat, zowel levend als levenloos, evenals de fysieke en mentale verschijnselen.
 
Elk object (Nãman) of situatie (Rüpa) is onderheving aan zowel interne als externe omstandigheden en veranderd daardoor continu. Iets kan dus nooit Zelf zijn, want zodra je het ziet als een individueel iets, is het alweer veranderd. Alles wat naar een Zelf verwijst is dan ook niet bestand zoals Zelf, Ik, Mijn, Ons, Atman of Ziel. De kenmerken van veranderlijkheid en afhankelijkheid bestonden al in de doctrines van andere religies die in India heersten in de tijd van Gautama de Boeddha, maar het kenmerk van niet-zelf is uniek voor de boeddhistische leer. Gautama de Boeddha realiseerde zich deze drie kenmerken tijdens het proces van het bereiken van volledige verlichting.


→ [[3 grote waarheden|lees hier verder...]]
→ [[3 grote waarheden|lees hier verder...]]
Elk object (Nãman) of situatie (Rüpa) is onderheving aan zowel interne als externe omstandigheden en veranderd daardoor continu. Iets kan dus nooit Zelf zijn, want zodra je het ziet als een individueel iets, is het alweer veranderd. Alles wat naar een Zelf verwijst is dan ook niet bestand zoals Zelf, Ik, Mijn, Ons, Atman of Ziel. De kenmerken van veranderlijkheid en afhankelijkheid bestonden al in de doctrines van andere religies die in India heersten in de tijd van Gautama de Boeddha, maar het kenmerk van niet-zelf is uniek voor de boeddhistische leer. Gautama de Boeddha realiseerde zich deze drie kenmerken tijdens het proces van het bereiken van volledige verlichting.


==De onjuiste visie: bestaan van een Zelf==
==De onjuiste visie: bestaan van een Zelf==

Versie van 13 dec 2022 14:38

Aan dit artikel wordt nog gewerkt

Het concept van niet-zelf (Zelfloos, Anatta) is misschien wel een van de meest centrale leringen in het boeddhisme, waardoor het onderscheidend en uniek is in vergelijking met alle andere grote bestaande religies in de wereld. Zonder een juist begrip en realisatie van het concept van niet-zelf, is het voor iemand onmogelijk om de essentie van de leer van Gautama de Boeddha te begrijpen of vooruitgang te boeken op het boeddhistische pad van bevrijding. Een snelle blik op de momenteel beschikbare boeddhistische literatuur onthult echter het feit dat de niet-zelf-doctrine nog steeds het meest verkeerd begrepen en verkeerd geïnterpreteerde aspect is van de leer van de Boeddha onder zowel niet-boeddhisten als boeddhisten.

In andere geloven, religies en filosofieën zijn er 2 heersende doctrines met betrekking tot het leven na de dood;

  • de theorie van het eeuwigheid, waarin men geloofde dat er een permanente en blijvende entiteit is (atman, ziel), die na de dood van het fysieke lichaam in een hemel of hel terecht komt, of reincarneert in een volgend leven.
  • de theorie van het nihilisme waarin men geloofde dat het lichaam en de ziel beide zullen vernietigen op het moment van overlijden zonder dat er iets overblijft.

Gautama de Boeddha verwierp beide doctrines omdat beide geloofden in het bestaan ​​van een blijvende en vaste entiteit of een ziel, hetzij op een eeuwige of tijdelijke basis.

3 kenmerken van bestaan

Volgens de boeddhistische leer zijn de drie universele kenmerken van het bestaan ​​(tilakkhana):

  • afhankelijkheid
  • veranderlijkheid
  • Niet-zelf

Die met elkaar verbonden en onderling afhankelijk zijn. Dit zijn de kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor alles wat in het universum bestaat, zowel levend als levenloos, evenals de fysieke en mentale verschijnselen.

Elk object (Nãman) of situatie (Rüpa) is onderheving aan zowel interne als externe omstandigheden en veranderd daardoor continu. Iets kan dus nooit Zelf zijn, want zodra je het ziet als een individueel iets, is het alweer veranderd. Alles wat naar een Zelf verwijst is dan ook niet bestand zoals Zelf, Ik, Mijn, Ons, Atman of Ziel. De kenmerken van veranderlijkheid en afhankelijkheid bestonden al in de doctrines van andere religies die in India heersten in de tijd van Gautama de Boeddha, maar het kenmerk van niet-zelf is uniek voor de boeddhistische leer. Gautama de Boeddha realiseerde zich deze drie kenmerken tijdens het proces van het bereiken van volledige verlichting.

lees hier verder...

De onjuiste visie: bestaan van een Zelf

De Sanskriet-term "Atman" of de Pali-term "Atta" verwijst naar een permanent blijvende entiteit, een metafysisch "zelf", dat ook kan worden omschreven als "ego" of "ziel". Het werd beschouwd als een autonome en onafhankelijke entiteit, persoonlijkheid of een agent binnen de persoon die eeuwig en eeuwig is, functionerend als de denker van de gedachten en de voeler van de gevoelens. Iemand die in zo'n entiteit gelooft, zal geloven dat het die entiteit is, zelf, ziel of ego, die geluk en ongeluk ervaart, goede of slechte daden verricht (kamma) en zal herboren worden in een goed of slecht bestaansniveau, afhankelijk van de kwaliteit van het kamma. Wanneer de term zelf in de boeddhistische geschriften wordt gebruikt, is dat alleen als een louter didactisch instrument en niet als een aanduiding voor iets dat werkelijk in een persoon bestaat.

Gautama de Boeddha verwierp categorisch het bestaan ​​van een autonome, onafhankelijke en eeuwige entiteit of een substantie in een individueel bestaan ​​die kan worden omschreven als ego, zelf of ziel. Gautama de Boeddha verklaarde dat er geen metafysisch zelf is en dat een individu of persoonlijkheid niets anders is dan een psychofysisch complex (naman-rupa), bestaande uit de vijf aggregaten van vastklampen die onderling afhankelijk zijn en geen van hen kan bestaan ​​zonder de aanwezigheid van anderen.

De vijf aggregaten van vastklampen (aan het Zelf)

  • Vorm of materie (Rupa)
  • Gevoel of gewaarwording (vedana)
  • Perceptie (sanna)
  • Mentale vorming (Sankhara)
  • Bewustzijn (Vinnana)

In de Khandha sutta van de Samyutta Nikaya (verzameling van de Boeddha's verbonden verhandelingen), heeft de Boeddha een verzameling van vastklampen beschreven als elke vorm, gevoel, perceptie, mentale formatie of bewustzijn, hetzij verleden, heden of toekomst, intern of extern, grof of subtiel, inferieur of superieur, ver of dichtbij, dat verband houdt met mentale verontreiniging en onderhevig is aan vastklampen. Deze vijf aggregaten vormen samen het psycho-fysieke complex van geest en materie (naman-rupa), beschreven als een wezen of persoonlijkheid, en het kan worden gezegd dat het het hele scala aan ervaringen van een levend wezen omvat.

De vijf aggregaten functioneren samen als een groep om al onze persoonlijke ervaringen te produceren. Het eerste aggregaat van vorm vertegenwoordigt het materiële aspect, terwijl de andere vier aggregaten een verscheidenheid aan mentale acties vertegenwoordigen. Ze ontstaan ​​als gevolg van fysieke en mentale voorafgaande omstandigheden, maar houden onmiddellijk op en zijn in een constante staat van verandering zonder stabiele of permanente entiteit. Degenen die deze realiteit niet kennen, geloven misschien dat het fysieke lichaam of de geest iemands zelf kan vertegenwoordigen. Het fysieke lichaam wordt oud, wordt ziek, vergaat en sterft uiteindelijk en er is geen controle of invloed op dat natuurlijke proces. Op dezelfde manier rent ook onze geest rond als een aap met gedachten, beelden, herinneringen en meningen en ook op dat mentale proces hebben we geen controle of invloed vanwege hun zeer voorbijgaande aard.

De Boeddha heeft de vijf aggregaten van het vasthouden aan vijf verschillende niet-substantiële verschijnselen als volgt vergeleken;

  • Materiële vorm tot een brok schuim (Rupa)
  • Gevoel voor een waterbel (Vedana)
  • Perceptie tot een luchtspiegeling (Sanna)
  • Mentale vorming tot een stam van een weegbree-boom zonder centraal hardhout (Sankhara)
  • Bewustzijn naar een illusie (Vinnana)

2 soorten waarheid

Er zijn 2 soorten waarheden in de wereld

  • Conventionele waarheid (sammuthi sacca)
  • Ultieme waarheid (paramaththa sacca)

Volgens de boeddhistische leer is de ultieme waarheid dat er geen permanente, onveranderlijke metafysische entiteit is die zelf wordt genoemd, maar dat een individu kan worden beschreven als een empirisch zelf dat niets anders is dan een psychofysisch complex van geest-materie (naman–rupa) bestaande uit de afhankelijk ontstane vijf aggregaten. Het gebruik van termen als 'individu', 'persoon', 'ik' of 'jij' is slechts een conventionele manier om dit empirische zelf te beschrijven, wat de conventionele waarheid is.

Gautama de Boeddha kreeg in de Cula-Malunkyovada sutta de vraag:

"Zijn de ziel en het lichaam hetzelfde?"
"Is de ziel het ene en het lichaam het andere?"

Gautama de Boeddha antwoorde:

“Omdat ze niet verbonden zijn met het doel, zijn ze niet fundamenteel voor het heilige leven. Ze leiden niet tot onttovering, kalmte, stopzetting, kalmering, directe kennis, zelfontwaking, ontbinding. Daarom zijn ze niet door mij aangegeven”.

In de Anatta-lakkhana Sutta legt Gautama de Boeddha uit:

Vorm is veranderlijkheid, omdat vorm veranderlijk is, is het pijnlijk en omdat vorm veranderlijk en pijnlijk is, kan het niet worden beschouwd als "dit is van mij", "dit ben ik" en "dit is mijn zelf".
Gevoel is veranderlijk , omdat gevoel veranderlijk is, is het pijnlijk en omdat het veranderlijk en pijnlijk is, kan het niet worden beschouwd als "dit is van mij", "dit ben ik" en "dit is mijn zelf".
Waarneming is veranderlijk veranderlijk, omdat waarneming veranderlijk is, is het pijnlijk en omdat hetveranderlijk en pijnlijk is, kan het niet worden beschouwd als "dit is van mij", "dit ben ik" en "dit is mijn zelf".
Mentale vorming is veranderlijk, omdat mentale vorming veranderlijk is, is het pijnlijk en omdat het veranderlijk en pijnlijk is, kan het niet worden beschouwd als "dit is van mij", "dit ben ik" en "dit is mijn zelf".
Bewustzijn is veranderlijk, omdat bewustzijn veranderlijk is, is het pijnlijk en omdat het veranderlijk en pijnlijk is, kan het niet worden beschouwd als "dit is van mij", "dit ben ik" en "dit is mijn zelf".

En ook in de Chachakka sutta wordt dit door Gautama de Boeddha nog eens uitgelegd:

Het oog is niet-zelf,
Vormen zijn niet-zelf,
Oogbewustzijn is niet-zelf,
Ooggebaseerde zintuiglijke indruk (contact) is niet-zelf,
Gevoel dat daaruit voortkomt is niet-zelf en
Verlangen dat ermee geassocieerd is, is niet-zelf ”

Als men het oog, de vormen, het oogbewustzijn, het oogcontact, het gevoel dat voortkomt uit het oogcontact en het bijbehorende verlangen beschouwt als "van mij", "ik ben dit" en "dit ben ikzelf", zal dit leiden tot de vorming van het concept van een permanent zelf. Omdat ze allemaal het kenmerk van ontstaan ​​en vergaan hebben, zou het ook het ontstaan ​​en vergaan van het zelf betekenen. Hetzelfde geldt voor de andere vijf zintuigbasissen oor, neus, tong, lichaam en geest.

De visie op Zelf identificatie

Vragen zoals: Was ik vroeger? Was ik niet in het verleden? Wat was ik in het verleden? Hoe was ik vroeger? Wat ben ik geworden in het verleden? Ben ik? Ben ik niet? Wat ben ik? Hoe gaat het met mij? Waar komt dit wezen vandaan? Waar zal het heen gaan? Zal ik in de toekomst zijn? Zal ik niet in de toekomst zijn? Wat zal ik in de toekomst zijn? Hoe zal ik in de toekomst zijn? Wat ben ik geweest, wat zal ik in de toekomst worden?

Wanneer men aandacht schenkt aan kwesties die niet geschikt zijn om aandacht aan te besteden zoals hierboven, kan een van de volgende zes verkeerde opvattingen ontstaan ​​die iemand voortdurend in de cyclus van geboorte en dood (Samsara) kunnen houden met al het lijden van dien:

  • ik heb een zelf
  • ik heb geen zelf
  • Het is precies door middel van het zelf dat ik het zelf waarneem
  • Het is precies door middel van het zelf dat ik het niet-zelf waarneem
  • Het is precies een middel van niet-zelf dat ik het zelf waarneem
  • Het zelf van mij is constant, eeuwigdurend, eeuwig en niet aan verandering onderhevig


In plaats van ongepaste aandacht te besteden aan die vragen, is het advies van de Boeddha om gepaste aandacht te schenken aan de 4 edele waarheden: waarheid van universeel lijden ( dukkha sacca ), waarheid van de oorsprong van lijden ( samudaya sacca ), waarheid van de beëindiging van lijden ( nirodha sacca ) en de waarheid van het pad dat leidt naar de beëindiging van lijden ( magga sacca). Om de waarheid door wijsheid te realiseren, heeft de Boeddha ons geadviseerd om het lijden volledig te begrijpen ( parinneya ), de oorzaken van het lijden achterwege te laten ( pahatabba ), Nibbana te realiseren ( sacchikiriya ) en het pad te ontwikkelen (bhavetabba ) wat het Edele Achtvoudige Pad is.

Zelfidentiteitsvisie als een keten ( samyojana )

Zelfidentiteitsvisie, ook bekend als "persoonlijkheidsgeloof" of "zelfbedrog" is de zelfidentificatievisie die zich ten onrechte identificeert met een van de vijf aggregaten van het psycho-fysieke complex van geest-materie (nama-rupa) dat vormt wat wordt een individu of persoonlijkheid genoemd als "zelf", "ziel", "ik" of "mij". Er zijn drie mogelijke manieren waarop zelfidentificatie kan plaatsvinden:

Dit is van mij – vanwege verlangen ( tanha ) Dit ben ik - vanwege verwaandheid ( mana ) Dit ben ik zelf – door verkeerde kijk ( ditthi ) In de boeddhistische leer wordt het vasthouden aan de aggregaten, in de overtuiging dat ze een permanente en absolute entiteit vormen zoals 'ik' of 'ik', beschreven als een illusie die alleen kan resulteren in uiteindelijk lijden en een continu bestaan ​​in de cyclus van geboorte en dood ( samsara ) . Identificatie met een zelf is beschreven als verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentale verontreinigingen zoals egoïsme, verwaandheid, begeerte, gehechtheid, egoïsme, kwade wil, haat enz.

De Boeddha heeft het zelfidentiteitsbeeld ( sakkaya ditthi ) beschreven als de eerste van de tien mentale onzuiverheden of boeien ( dasa samyojana ), die fungeren als kettingen of boeien om voelende wezens gebonden te houden aan de cyclus van geboorte en dood ( samsara ). De andere negen boeien zijn: sceptische twijfel ( vicikicca ), gehechtheid aan louter rituelen en rituelen ( silabbata paramasa ), sensueel verlangen ( kama raga ), kwade wil ( patigha ), verlangen om geboren te worden in fijne materiële werelden ( rupa raga ), verlangen om geboren te worden in vormloze werelden ( arupa raga ), verwaandheid ( mana ), rusteloosheid ( uddacca) en onwetendheid ( avijja ).

Deze boeien fungeren als obstakels voor het bereiken van verlichting en worden geleidelijk uitgeroeid als men de vier nobele stadia van verlichting bereikt. De keten van zelfidentiteitsvisie ( sakkaya ditthi ), samen met de volgende twee ketenen van sceptische twijfel en gehechtheid aan louter rituelen en rituelen, wordt geëlimineerd wanneer men het stadium bereikt van Stream Enterer ( sotapanna ), de eerste van de vier nobele stadia van het boeddhistische spirituele pad naar uiteindelijke bevrijding (Nibbana).

In de Radha sutta van de Samyutta Nikaya heeft de Boeddha beschreven wat bedoeld werd met niet-zelf en hoe begrip van niet-zelf iemand naar bevrijding kan leiden. Toen een boeddhistische monnik genaamd Radha de Boeddha vroeg wat er bedoeld werd met niet-zelf, verklaarde de Boeddha dat:

"Vorm, Radha, is niet-zelf, gevoel is niet-zelf, perceptie is niet-zelf, wilsformaties zijn niet-zelf, bewustzijn is niet-zelf " gevoel, perceptie, wilsformaties en bewustzijn. Als hij afkeer ervaart, wordt hij emotieloos. Door kalmte wordt hij bevrijd en komt de wetenschap dat hij bevrijd is. Hij begrijpt dat geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, meer is er niet voor deze staat van zijn” (12)

Gedurende de vijfenveertig jaar van Lord Gautama Boeddha's bediening van verlichting tot overlijden op de leeftijd van tachtig jaar, moest de Boeddha antwoorden op vragen van een breed scala aan mensen, waaronder koningen en heersers, monastieke en lekendiscipelen, contemplatieven van andere religies en gewone mensen uit alle lagen van de bevolking. De Panha sutta van de Anguttara Nikaya (verzameling van de numerieke verhandelingen van de Boeddha) beschrijft de vier categorieën vragen die de Boeddha op verschillende manieren beantwoordde:

Vragen die beantwoord moeten worden met een categorisch antwoord zoals ja of nee Vragen die moeten worden beantwoord met een gekwalificeerd antwoord dat de termen definieert of herdefinieert Vragen die beantwoord moeten worden met een tegenvraag Vragen die terzijde moeten worden geschoven (13) Vragen werden door de Boeddha aan de kant geschoven wanneer antwoorden op die vragen niet gunstig waren voor de vragensteller in termen van begrip van lijden en het pad om lijden te beëindigen, wat de hoofdthema's waren van Boeddha's onderricht aan elk publiek. Vragen met betrekking tot de vraag of er een zelf of geen zelf is, werden door de Boeddha beschouwd als vragen die opzij moesten worden gezet.

Ananda sutta van de Samyutta Nikaya beschrijft hoe toen Vacchagotta, de zwerver vroeg of er een zelf of geen zelf is, de Boeddha de stilte bewaarde zonder de vragen te beantwoorden.

"Nu dan, Eerwaarde Gotama, is er een zelf?"

Toen dit werd gezegd, zweeg de Gezegende

"Is er dan geen zelf?"

Een tweede keer zweeg de Gezegende

Toen stond Vacchagotta op van zijn stoel en ging weg, maar later legde de Boeddha aan Eerwaarde Ananda uit waarom de stilte werd gehandhaafd en er geen antwoord werd gegeven. Als de Boeddha heeft gezegd dat er geen zelf is dat het eens zou zijn met de verkeerde kijk op vernietiging, die de Boeddha al heeft verworpen. Als de Boeddha heeft gezegd dat er een zelf is, zou dat overeenkomen met de verkeerde kijk op het eeuwige, die ook door de Boeddha werd verworpen, en zou het niet leiden tot het ontstaan ​​van de kennis dat alle verschijnselen niet-zelf zijn (14).

Niet-zelf en afhankelijk ontstaan ​​( paticca samuppada )

Afhankelijk ontstaan ​​is een ander centraal en belangrijkste aspect van de boeddhistische leer en er is een nauw verband tussen het concept van niet-zelf en afhankelijk ontstaan. Afhankelijk ontstaan ​​bestaande uit twaalf conditionerende factoren verklaart hoe de fysieke en mentale fenomenen in het universum ontstaan ​​door de aanwezigheid van andere oorzaken en omstandigheden en ophouden te bestaan ​​wanneer die oorzaken en omstandigheden veranderen of ophouden te bestaan. Gebeurtenissen in het universum ontstaan ​​niet door toeval of schepping door een schepper, maar door het bestaan ​​van bepaalde ondersteunende voorwaarden. De Boeddha beschreef dit geconditioneerde proces als volgt;

“Imasmim sati idam hoti wanneer er dit is, komt dit tot stand

imasuppada idam upajjati met het ontstaan ​​hiervan, dit ontstaat

imasmim asati idam na hoti als dit er niet is, komt dit niet tot stand

imassa nirodha idam nirujjati met het stoppen hiervan, houdt dit op”

De voorwaartse keten van afhankelijk ontstaan, bestaande uit de 12 factoren die onderling afhankelijk zijn, toont het proces van ontstaan ​​( samudayavara ) dat de oorzaak van lijden weerspiegelt. Het zijn onwetendheid ( avijja ), verzinsels ( sankhara ), bewustzijn ( vinnana ), naam en vorm ( nama-rupa ), zes zintuigbasissen ( salayatana ), contact ( phassa ), gevoel ( vedana ), hunkering ( tanha ), vastklampen ( upadana ), worden ( bhava ), geboorte ( jati ) en ouder worden, overlijden enz. ( jara-marana, enz. ).

Volgens de leer van de Boeddha zijn de vijf aggregaten die de bestanddelen zijn van het psycho-fysieke complex dat bekend staat als een persoon of een wezen afhankelijk van elkaar ontstaan ​​( paccuppanna), en daarom kan er in of los van hen geen onafhankelijke entiteit zijn die een zelf wordt genoemd. Telkens wanneer de Boeddha werd geconfronteerd met vragen over de mogelijkheid van een onafhankelijk zelf, zoals wie de gevoelens voelt, wie lijdt of wie wordt herboren, antwoordde de Boeddha bijna altijd door te verwijzen naar de afhankelijk ontstaande aard van de verschijnselen in kwestie in plaats van een onafhankelijke entiteit, zelf of een ziel in de ultieme zin. Bijvoorbeeld, in de Phagguna sutta van de Samyutta Nikaya, toen de eerwaarde Moliya Phagguna de Boeddha vroeg: "Wie, Heer, is het die voelt?" het antwoord van de Boeddha was: "Geen juiste vraag", de juiste vraag zou moeten zijn "Uit wat als vereiste voorwaarde komt gevoel voort" en dan zal het juiste antwoord zijn: "Door zintuiglijke indruk (contact) is gevoel geconditioneerd,

Niet-zelf en kamma

Het woord kamma in Pali betekent actie, niet alle acties maar opzettelijke, vrijwillige en opzettelijke acties die vroeg of laat tot consequenties zullen leiden. Het boeddhistische concept van kamma is een natuurlijk proces dat werkt met al onze vrijwillige acties en het heeft geen externe instantie of macht nodig die oordeelt. De geest ( citta ) kan op zichzelf geen enkele mentale, verbale of fysieke actie uitvoeren of sturen en het is de intentie, wil, mentale inspanning of de wil ( cetana ) die elke mentale, verbale of fysieke actie stuurt. Zo verklaarde de Boeddha;

"Cetanaham bhikkhave, kammam vadami"

Cetayitva kammam karoti, kayena vacaya manasa"

"Het is wil die ik kamma noem, door wil voer je kamma uit met lichaam, woord of geest" (16)

Kamma kan niet worden beschreven als een entiteit, aangezien het een proces, energie of een onzichtbare kracht is die wordt voortgebracht door iemands opzettelijke acties. In de taal van de oogst is kamma als volgt uitgelegd;

"Als men goede zaden zaait, zal men een goede oogst oogsten.

Als men slechte zaden zaait, zal men een slechte oogst binnenhalen"

Kamma wordt ook wel de wet van oorzaak en gevolg genoemd, elke oorzaak heeft een gevolg. Het is ook de wet van morele oorzakelijkheid, die werkt in het morele rijk, net zoals de fysieke wet van actie en reactie werkt in het fysieke rijk. Heilzame of ongezonde fysieke, verbale en mentale acties die vrijwillig worden uitgevoerd, zullen uiteindelijk positieve of negatieve resultaten ( vipaka ) opleveren in dit leven of in toekomstige levens. Degenen die de afwezigheid van een permanent zelf niet door wijsheid hebben gerealiseerd, zullen geloven dat het "ik" is die de heilzame en onheilzame daden verricht en dat het "ik" is die de positieve en negatieve gevolgen van die acties zal ervaren.

Als er geen permanent zelf is, zal een legitieme vraag zijn om te vragen wie de vrijwillige acties uitvoert en wie de resultaten van die acties plukt. Het is de aard van bewustzijn en de bijbehorende mentale factoren om onmiddellijk op te komen en te stoppen met een onvoorstelbaar hoge snelheid, terwijl ze tegelijkertijd het daaropvolgende bewustzijn beïnvloeden. Wanneer iemand een vrijwillige fysieke, verbale of mentale actie uitvoert, zullen zowel het bewustzijn ( citta ) als de wilskracht ( cetana) geassocieerd met die specifieke actie zal onmiddellijk ophouden te bestaan ​​en alleen kammische energie over te laten of het potentieel om een ​​resultaat te produceren dat doorgaat met de stroom van bewustzijn. Deze energie wordt echter niet opgeslagen in een specifiek deel van het bewustzijn of het fysieke lichaam, die beide ook van moment tot moment opkomen en ophouden. Dit proces is vergeleken met een mangoboom die geen mangovruchten opslaat, maar als de omstandigheden goed zijn, produceert de mangoboom de mangovruchten. Het is de som van de resterende kamma-energie die in dit leven en in vorige levens is verzameld die ervoor zorgt dat wedergeboorte de gevolgen van vorig kamma draagt.

Met betrekking tot de vraag wie het kamma doet en wie de vruchten plukt van dat kamma, Ven. Buddhagosa in het pad van zuivering ( Visuddhimagga ) vermeldt als volgt;

"Er is geen doener die de daad verricht, noch is er iemand die de vrucht voelt" (17).

Niet-zelf en wedergeboorte

Het Pali-woord voor wedergeboorte, Punabbhava, betekent "opnieuw worden", maar in de boeddhistische geschriften wordt het over het algemeen wedergeboorte genoemd. In tegenstelling tot reïncarnatie waarbij een blijvende entiteit, de 'ziel' genaamd, na de dood van het ene lichaam naar het andere overgaat, omvat het proces bij wedergeboorte alleen een constant veranderende stroom van bewustzijn die een nieuwe stroom van bewustzijn beïnvloedt bij een volgende geboorte. Tijdens iemands leven is er in plaats van een permanente en onafhankelijke entiteit een terugkerende opeenvolging van bewustzijnsstromen en elke bewustzijnseenheid doorloopt drie stadia. Het ontstaat ( uppada ), duurt voort ( tithi ) en houdt op ( bhanga), allemaal in een heel kort moment, alleen om te worden gevolgd door de oorsprong van een andere eenheid van bewustzijn. De volgende eenheid van bewustzijn is volledig nieuw en niet dezelfde als zijn voorganger. Het is echter ook niet volledig onafhankelijk van de voorganger, aangezien het nieuwe bewustzijn wordt getriggerd en beïnvloed door de kammische energie van de vorige.

Het proces van geboorte en dood vindt dus van moment tot moment gedurende iemands leven plaats zonder betrokkenheid van een blijvende entiteit die de ziel of het zelf wordt genoemd. Er wordt gezegd dat de terugkerende stroom van bewustzijn doorgaat tussen het einde van het ene levensproces (de dood van het ene leven zoals wij dat kennen) en het begin van een ander levensproces (de geboorte van het ene leven zoals wij dat kennen). Afgezien van dit continue proces is er geen ziel of een permanent zelf dat van het ene leven naar het andere overgaat. Het pasgeboren wezen in het volgende leven is beschreven als noch dezelfde persoon, noch een andere persoon. De wedergeboorte is gewoon een andere fase van het voortdurende proces van het bestaan.

Wat er gebeurt bij de dood van een individu en wedergeboorte is het einde van een psychofysisch fenomeen ( nama-rupa ) en het opnieuw verschijnen van een ander in het nieuwe bestaan. Dit proces is vergeleken met een vlam die van de ene lamp naar de andere lamp gaat. Wanneer de ene lamp door een andere lamp wordt aangestoken, gaat er niets wezenlijks over van de eerste lamp naar de tweede, maar toch is de eerste lamp de oorzaak van de vlam in de tweede lamp. Als je er goed over nadenkt, ging de vlam niet over van de eerste lamp naar de tweede, maar verhoogde alleen de temperatuur van de tweede lamp, waardoor de voorwaarde werd geschapen die nodig was om de tweede lamp aan te steken.

In plaats van een onafhankelijke metafysische entiteit die zelf of ziel wordt genoemd, legt de boeddhistische leer uit dat de termen zoals een wezen, persoon of individu slechts conventionele termen zijn om een ​​verzameling fysieke en mentale aggregaten te beschrijven die geen substantiële entiteiten zijn en constant in een toestand verkeren van stroom. Gehechtheid aan deze tijdelijke fenomenen als 'van mij', 'ik ben dit' of 'mezelf' kan leiden tot negatieve gevoelens zoals begeerte, haat, egoïsme, verwaandheid en kwade wil, wat leidt tot lijden voor zichzelf en anderen. Zolang iemand een persoonlijkheidsvisie ( sakkaya ditthi ) koestert met betrekking tot deze aggregaten of zelfs de verwaandheid van 'ik ben' ( asmimana ), loopt men de kans om herboren te worden in een van de eenendertig niveaus van bestaan ​​en door te gaan met zijn leven. bestaan ​​in de cyclus van geboorte en dood (samsara ). Alleen wanneer iemand het concept van niet-zelf ( anatta ) volledig heeft gerealiseerd door middel van wijsheid in het vierde en laatste bovenaardse stadium van Arahant, door het Edele Achtvoudige Pad te cultiveren, zal men Nibbana bereiken en niet onderworpen zijn aan tot wedergeboorte.

Referenties

  • Narada Maha thera 2000, Dhammapada, verzen 277-279, Boeddhistisch Cultureel Centrum, Sri Lanka.
  • Bhikkhu Bodhi 2012, Vipallasa sutta, The Numerical Discourses of the Buddha, Anguttara Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Khandha Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Phenapindupama Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bhikkhu Nanamoli en Bhikkhu Bodhi, 1995, Cula-Malunkyovada sutta, vertaling van de middellange verhandelingen van de Boeddha, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Anatta-lakkhana Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Nakulapita Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bhikkhu Nanamoli en Bhikkhu Bodhi, 1995, Chachakka sutta, vertaling van de middellange verhandelingen van de Boeddha, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Assutava Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bhikkhu Pesala, 'Het debat van koning Milinda', Buddha Dharma Education Association Inc., www.buddhanet.net )
  • Bhikkhu Nanamoli en Bhikkhu Bodhi, 1995, Sabbasava sutta, vertaling van de middellange verhandelingen van de Boeddha, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Radha Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bhikkhu Bodhi 2012, Panha sutta, The Numerical Discourses of the Buddha, Anguttara Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Ananda Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bodhi 1999, Phagguna Sutta, The Connected Discourses of the Buddha, een vertaling van de Samyutta Nikaya, Wisdom Publications.
  • Bhikkhu Bodhi 2012, Nibbedhika sutta, The Numerical Discourses of the Buddha, Anguttara Nikaya, Wisdom Publications.
  • Visuddhimagga, The Path of Purification, vertaald uit het Pali door Bhikkhu Nanamoli, 1991, Buddhist Publication Society, Kandy, Sri Lanka.
  • Dr. Ari Ubeysekara; Concept van niet-zelf ( anatta ) in het Theravada-boeddhisme